Edgard Farasyn (1858-1938)

Van 3 maart tot 15 april 2012

In 1987 heeft het Jakob Smitsmuseum van Farasyn het schilderij 'Ploegende boer' verworven. Twee jaar later kregen we ook 'Het melkmeisje', maar de mooiste getuige van Farasyns aanwezigheid in Mol is het imposante 'Veemarkt in Mol', dat aangekocht werd in 2008. Het museum heeft van dit werk ook een kleine olieverfstudie op paneel. Het was in het voorjaar van 2012 dus hoog tijd om de kunstenaars' werk in het museum tentoon te stellen.

Van Edgard Farasyn weten we dat hij tussen 1904 en 1910 met regelmaat te gast was bij zijn vriend Ernest Midy, directeur van de molse Academie voor Beeldende Kunsten. Hij tekende en schilderde er. Dat ook de Meester van Achterbos Farasyn apprecieerde, blijkt uit een brief uit 1907: Jakob Smits noemt Farasyn daarin één van de ‘artistes de grande valeur’ die in Mol gewerkt hadden.

Edgard, Pieter, Jozef Farasyn (1858-1938) werd geboren in Antwerpen. Zijn vader, Petrus, Louis Farasyn (1822-1899) was ook kunstschilder. Vader Farasyn schreef zijn zoon op 11-jarige leeftijd in aan de Antwerpse academie. Op zijn achttiende (1875) stelde hij voor het eerst tentoon in het Antwerps Kunstverbond. Het jaar erop kreeg hij in de academie een eigen atelier. En reeds in 1879 behaalde hij, op de wereldtentoonstelling in Sidney, een gouden medaille. Farasyn was toen 21. In 1885, hij was amper 27, werd Edgard Farasyn leraar aan de Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. Hij kreeg er de bijnaam Farasyn, fles azijn, wat doet vermoeden dat hij zijn taak zeer au sérieux nam. Hij woonde op dat moment in de Molenstraat, in de omgeving van het Justitiepaleis. In een brief uit 1886 vermeldt Vincent Van Gogh, op doortocht in Antwerpen, het werk van Farasyn. Vanaf 1887 bezocht Farasyn met regelmaat Oostduinkerke, waar hij gefascineerd raakte door het vissersleven. Financieel zal het hem ongetwijfeld voor de wind gegaan zijn: als academieprofessor had hij een vast inkomen, en bovendien verkocht hij regelmatig werk. Hij genoot ook enige reputatie: op een bepaald moment kreeg hij van de stad de toestemming om met een rijtuig in de stad te gaan tekenen.

Samen met anderen kreeg Farasyn in 1898 de opdracht van Frans Van Kuyck, schepen van cultuur, om voor de trapzaal van het Antwerpse stadhuis een monumentaal muurschilderij te maken. Vijf grote taferelen moesten er de welvaart van Antwerpen verbeelden. Farasyn schilderde Optocht van de rederijkerskamer de Violieren in 1539. De andere schilderijen werden gemaakt door Piet Verhaert, Edward de Jans, Karel Boom en Henri Houben. In 1899 – het jaar waarin Farasyns vader overleed - waren de schilderijen klaar. In datzelfde jaar bouwt hij ook een huis in Kalmthout. Vijf jaar later ontmoet hij Ernest Midy (1877-1938). Vanaf dan verblijft hij geregeld bij het echtpaar Midy in Mol. Midy had in de Boerenstraat (Mol-Sluis) zijn atelier. Vermoedelijk was hij trouwens een oud-leerling van Farasyn. De bezoekjes van Farasyn aan Mol duurden zeker tot 1910, mogelijk zelfs tot 1914.

Vreemd genoeg vertoont de deelnemerslijst van de grote Internationale Kunsttentoonstelling van 1907 in Mol, georganiseerd door Jakob Smits, géén Farasyn, hoewel Smits zijn naam citeert als één van de "artistes de grande valeur qui ont choisi Moll pour résidence définitive ou temporaire".

In 1924 gaat Edgard Farasyn als leraar met pensioen. Op 22 maart 1938 overlijdt hij in zijn woning aan de Antwerpse Harmoniestraat. In datzelfde jaar sterft ook Ernest Midy. Beiden zijn betrekkelijk snel door het grote publiek vergeten. Van Midy weten we dat hij sinds de oorlog al aan het verkommeren was, maar Farasyn was bij leven zeer populair geweest als schilder. Toch krijgt Farasyn nooit een straatnaam in zijn stad, terwijl veel van zijn tijdgenoten-schilders die eer wel te beurt is gevallen. Mogelijk heeft dat van doen met het politiek-sociaal tijdsgewricht (de oorlogskoorts, de oorlog zelf en de nasleep ervan). Ongetwijfeld was Farasyns werk toen zeker niet ‘modern’, en men zich afvragen of het dat trouwens ooit geweest is. Zijn oeuvre sluit aan bij de realistisch-impressionistische traditie van het einde van de 19de eeuw. Het is degelijk en sfeervol in zijn betere momenten, nooit spectaculair, soms weinig gearticuleerd.